Hoe koud was de kleine ijstijd?
18/07/2011Een recente publicatie van de natuur- en sterrenkundige Mike Lockwood et al. in het tijdschrift Environmental Research Letters (ERL) heeft, zoals vaker, geleid tot een hoop onzinnige berichtgeving. De term ‘kleine ijstijd’ kwam daarbij veelvuldig aan bod. Een term die Lockwood zelf niet heeft gebruikt en waarover hij in een bericht van de BBC expliciet meldt dat die term ook niet verbonden moet worden aan zijn bevindingen. Tijd voor wat verduidelijking.
Lockwood beschreef een verband tussen geringe zonneactiviteit en het optreden van geblokkeerde stromingspatronen in de atmosfeer. Zo’n blokkade kan ’s winters koud weer tot gevolg hebben voor het Verenigd Koninkrijk. Er zijn aan een en ander een hoop mitsen en maren verbonden.
Vorig jaar schreef Lockwood eveneens in ERL dat de zon minder actief aan het worden is, en dat hij de kans ongeveer 8 procent schat dat we een zonneminimum tegemoet kunnen zien vergelijkbaar met het zogeheten Maunder Minimum. Tijdens zo’n minimum zouden er dan meer blokkades gaan voorkomen, waardoor in Engeland wellicht een op de zeven winters koud kan gaan verlopen. Maar blokkades kunnen evengoed ’s zomers tot hittegolven leiden, zoals Rusland vorig jaar nog heeft ondervonden. De aanwezigheid van een blokkade op zich zegt weinig, het gaat er om waar die blokkade plaatsvindt en in welk jaargetijde.
Al eerder hebben we bericht over wat de mogelijke gevolgen zouden kunnen zijn van een nieuw Minimum in zonneactiviteit. Hoe zat het met de temperatuur in Nederland tijdens het Maunder Minimum en gedurende de veel langere periode die we Kleine IJstijd noemen?
Sinds 1706 zijn in westelijk Nederland op verschillende plaatsen systematisch temperatuurmetingen gedaan. Deze zijn samengevoegd tot één reeks, de zogeheten Labrijnreeks. Over de eeuwen ervoor zijn veel indirecte bronnen beschikbaar: journalen/dagboeken, gegevens van molens, scheepsladingen, tolheffingen bij rivieren etc. Deze zijn door v.Engelen, Buisman en IJnsen ‘vertaald’ naar een categorische indeling van winters en zomers en bijbehorende temperaturen, die vanaf ongeveer het jaar 1400 redelijk compleet is. Genoemde reeksen zijn te vinden op de site van het KNMI. We hebben de reeks aangevuld met de meest recente cijfers t/m 2010.
Om een beter beeld te krijgen van de temperaturen hebben we niet elk jaar afzonderlijk bekeken, maar een doorlopend gemiddelde van steeds 25 jaar beschouwd. De meest extreme afzonderlijke winters/zomers zijn dan niet meer te onderscheiden, maar des te duidelijker langdurige perioden die warmer of juist kouder waren. Verder hebben we alle temperaturen uitgedrukt als een verschil met de gemiddelde temperatuur over de 20e eeuw (1901-2000).
Wat betreft de jaartemperaturen levert dit het volgende beeld op:
De grafiek toont via enkele lijnen het gemiddelde over de 20e eeuw, het gemiddelde over de hele Kleine IJstijd, en de gemiddelden over drie Minima in zonneactiviteit. De jaarlijkse temperatuur was in Nederland gedurende de Kleine IJstijd gemiddeld 0,40° lager dan tijdens de 20e eeuw, met diverse pieken en dalen. Tijdens het Maunder Minimum was de afwijking -0,46° en tijdens het latere Dalton Minimum -0,54°. Tijdens het eerdere Spörer Minimum was de afwijking -0,35°; tijdens dit minimum lopen de temperaturen alleen maar op. Tussen ongeveer 1550 en 1610 waren de temperaturen weer laag, maar in die tijd was er juist geen Minimum van de zon.
Dan het beeld van de gemiddelde wintertemperaturen:
De afwisseling tussen pieken en dalen zijn hier veel meer uitgesproken dan in de grafiek van het jaargemiddelde (alle grafieken hebben dezelfde y-as). Niet zo vreemd, omdat van nature de fluctuaties in wintertemperatuur veel groter zijn dan die van zomer- of jaartemperatuur.
De wintertemperatuur was in Nederland gedurende de Kleine IJstijd gemiddeld 0,88° lager dan tijdens de 20e eeuw. Het Maunder Minimum had een afwijking van -1,06°, het Dalton Minimum -1,03° en het Spörer Minimum -0,81°. Tussen ongeveer 1550 en 1610 waren de wintertemperaturen wederom laag.
Voor de volledigheid ook nog een grafiek van de zomertemperaturen:
De afwijkingen ten opzichte van de 20 eeuw zijn nu voornamelijk marginaal: -0,10° voor de hele Kleine IJstijd, -0,01° voor het Spörer Minimum en -0,07° voor het Maunder Minimum. Grote verrassing is: Dalton Minimum met een afwijking van -0,40°. Dat die afwijking juist in de zomer zoveel groter is dan gedurende andere Minima van de zon, kan slechts wijzen op een andere oorzaak: vulkanisme (waaronder uitbraak Tambora in 1815).
Een samenvatting van de cijfers en grafieken. Tijdens de zogeheten Kleine IJstijd was de jaarlijkse temperatuur in Nederland ongeveer 0,4° lager dan in de 20e eeuw, de wintertemperatuur zo’n -0,9° en de zomertemperatuur rond -0,1°.
De Kleine IJstijd kende drie periodes met verminderde zonneactiviteit. Tijdens de Maunder en Dalton Minima waren de temperaturen nog een 0,1° lager. Het Dalton minimum valt vooral op door de koude zomers (vulkanisme). Tijdens het Spörer Minimum waren de temperaturen juist wat hoger dan gemiddeld in de Kleine IJstijd. De koudere periode 1550-1610 hangt niet samen met enig zonneminimum.
Wellicht ten overvloede moet opgemerkt worden dat een temperatuurreeks voor Nederland slechts regionale betekenis heeft. Ook als er daadwerkelijk een nieuw minimum van de zon aanbreekt en dit zou zorgen voor meer blokkades op onze breedtegraden, is de betekenis vooral regionaal. Een winterse blokkade boven Scandinavië die in ons land ijspret brengt, zorgt tegelijk voor bovennormale temperaturen op IJsland. Het jaar 2010 was in Nederland de koelste sinds 1996, maar wereldwijd nagenoeg gelijk aan het ‘recordjaar’ 1998.
En mochten we tijdelijk een (relatief) koelere periode tegemoet gaan (we zitten inmiddels op zo’n 1 graad boven de 20e eeuw), dan zal de impact heel anders zijn dan vroeger. De kans op een Elfstedentocht zal weer wat toenemen. Maar de directe gevolgen voor de sterfte in vroegere jaren zal nu vervangen worden door meer files en grotere vertragingen op het spoor.